Leer ons onze dagen tellen

17 over de zonde die uitbreekt naar buiten en van de mensen ontdekt wordt, maar bijzonder omdat de zonde in hun harten is en woont, en omdat zij er niet van ontslagen kunnen worden. Zij treuren over en strijden tegen de zonde, niet zozeer omdat zij de straf vrezen, maar omdat God beledigd wordt door de zonde, omdat Jezus voor dezelve gekruist is, omdat de Geest daardoor bedroefd wordt, omdat de leer der waarheid daardoor ontsierd wordt, omdat hun naasten daardoor ontsticht worden en omdat de zonde vervreemding van de gemeenschapmet Jezus teweegbrengt. Nog eens: de droefheid over de zonde is in Gods volk het meeste teder en smartelijk als het hun gegeven wordt om in geloof aan te nemen en vast te houden dat zij genade bij God verkregen hebben, dat zij deelhebben aan de vrije, grote, onveranderlijke en eeuwige genade vanGod, en dat zij bijgevolg eeuwig zeker zullen zalig worden. Dan, zeg ik, staat Gods volk nog het meeste de zonde in de weg. Ten vierde. Als het wél met ons zijn zal, dan moeten wij ook leren waken, biddend op wacht staan tegen onze geestelijke vijanden en bijzonder moeten wij tegen ons hart op den wacht staan, naar de vermaning van de wijze man: ‘Behoed uw hart bo- ven al wat te bewaren is’ (Spr. 4:23). En zoals Paulus zegt: ‘Houdt sterk aan in het gebed, en waakt in hetzelve met dankzegging’ (Kol. 4:2). Ons hart is onze grootste vijand. Daarom is het nodig om daartegen te waken en te bidden, altijd onze eigen kracht en wijsheid te wantrouwen, veel te bidden, weinig te beloven en als een krachteloze bij Jezus te schuilen. Ten vijfde. Indien wij ‘ja’ kunnen zeggen als men ons vraagt: Is het wél met u? dan moeten wij ook kennis hebben aan het dagelijks en gedurig smeken en vragen om licht en zielsontdek- kende genade, om zo meer en meer onszelf te leren kennen en bekend te worden met onze eigen zwakheid en ellende, met de macht van onze vijanden enmet de wegen die deHeeremet Zijn

RkJQdWJsaXNoZXIy OTA4OQ==