Het ene nodige en begeerlijke goed

18 dieGods kinderenmogen bezitten, straks,maar ook nu al in God door Christus, wilde Johanna Luden-Avinck getuigen. Ze wilde Gods Kerk daarmee vertroosten en versterken en de onbekeerden daarop jaloers maken. Dáárom nam ze de pen ter hand. ‘Wij lazen zondagmorgen nog zo, hoe de Heere soms behagen kan scheppen, om met Zijn volk in de donkerheid te wandelen. We kregen er moed uit en zeiden: “O Heere, ze wandelen er toch niet alleen in. U wandelt toch met ze.” Dat was in het boek van JohannaAvinck, huisvrouwvanHendrik Luden.Hebt u dat ook? Ik lees er toch zo graag in. Dat is er eentje met geoefende zinnen. Heldere Gods- en zelfkennis, ontdekkend werk.’ Brief van Mientje Vrijdag aan L.J. Potappel Dat is dus het primaire doel geweest van Johanna Avinck: dat die rijkdom, die steeds het onderwerp was van haar schrijven, Gods kinderen mocht opwekken tot een tere wandel in ootmoed en blijdschap in God. Anderzijds wilde ze ook de onbekeerden trekken door de dienst vanGod aan te prijzen. Het hoogste goed, het bezitten van God, wilde ze als het allernodigst en allerbegeerlijkst voorstellen. Het eene Noodige en Begeerlijke Goed Johanna Luden-Avinck heeft in haar schrijven terdege met

RkJQdWJsaXNoZXIy OTA4OQ==