De bekering van Saulus ten voorbeeld gesteld

18 voor de bankroetier en veroordeelde en aan het oordeel prijsgegeven zondaar geen zwak pleidooi te houden. Nee, Hij beroept Zich niet op hoedanighe- den in die zondaar, maar op de verkiezende genade van God, die in Zijn doorboorde handen en met Zijn doornen gekroonde hoofd is verklaard en geopenbaard. De uitroep: het is volbracht, klinkt als hemelse muziek in het oor. En ten laatste van allen – wel laat ... maar toch niet te laat! En ten laatste van allen is Hij ook vanmij, als van een ontijdig geborene, gezien. De apostel geeft ons geen vleiende tekening van zichzelf. Wat toch zegt hij: is Paulus geestelijk een ontijdig geborene? Nee, dat zegt hij niet. Maar hij zegt dat, toen Jezus hem verscheen, hij was als een ontijdig geborene in zijn natuurstaat. Zó vond Jezus hem; zó hield Hij hem staande, met de arm van Zijn almacht en deed hem ter aarde neerstorten. Gewoonlijk wordt dit woord verkeerd verstaan en men leest dan alsof er stond: dat Paulus een ontijdig geborene was in het Koninkrijk vanGod. Gods werk is wel wonderlijk en haastig,maar in deze zin nooit ontijdig. Ook de moordenaar aan het kruis werd zeer laat toegebracht, maar toch niet ontijdig geboren ten eeuwigen leven. Nee, de apostel zegt iets anders. Toen hij daar op de weg naar Damaskus voortreed, met brieven van het sanhedrin bij zich om te vervolgen, wat was hij toen voor een mens? Hoe was zijn bestaan, toen Jezus hem verscheen? Toen was hij een ontijdig geborene. Zo mag hij het nu zien, ja zo heeft hij het toen verstaan, door de machtige werking van de Heilige Geest in zijn hart. Nu, wat een ontijdig geborene is, weet u wel. Dat is een misdracht, een doodgeboren vrucht die reeds in staat van ontbinding verkeert. De psalmist getuigt ergens: ‘Laat hem heengaan als een smeltende slak; laat hen, als der misdracht ener vrouw, de zon niet aanschouwen.’ Aäron zegt, als hij zijn melaatse zuster Mirjam aanschouwt, met medelijdende blik: ‘Laat zij toch niet zijn als een dode, van wiens vlees, als hij uit zijner moeders lijf uitgaat, de helft wel verteerd is.’ Vindt u dat beeld van de apostel beneden uw waardigheid? Zou het zo erg met ons zijn? Hebt u ooit waarlijk uw beeld gezien in de spiegel van Gods wet, bij de lichtglanzen van Gods Geest? Hoe is het dan mogelijk dat u toch nog hoop koestert van uzelf? Dat u toch nog uit de werken der wet wilt zalig worden? Indien wij waarachtig zó ons beeld hadden gezien, ja ik zeg

RkJQdWJsaXNoZXIy OTA4OQ==