Paniek

in al zijn voegen en opeens klonk er een harde klap, waarna de communicatie uitviel. Langzaam zette Pieter zijn headset af en hij bleef met gesloten ogen voorovergebogen in zijn stoel zitten. ‘Is het voorbij?’ vroeg Patricia zacht. Pieter keek op en zag haar in de deuropening staan. Hij knikte zwijgend, waarna Patricia huilend wegliep. Zuchtend stond hij op en zette de monitors uit. Geschrokken keek hij op toen er geschreeuw van boven klonk. ‘Pieter!’ schreeuwde iemand. ‘Kom boven!’ Hij hoorde niet wie er zo schreeuwde, maar in de toon klonk paniek en angst door. Snel rende hij naar boven, waar hij de andere collega’s bij de reling van het schip zag staan. Hij hoorde hoe de motor op volle kracht werd gezet en het schip begon te trillen. Snel keek hij naar de brug, waar hij kapitein Arend van Hoorn met een grimmig gezicht achter het roer zag staan. ‘Kijk eens om je heen, Pieter,’ zei Patricia. ‘We zitten tussen methaanpluimen.’ Pieter boog zich over de reling en keek naar de golven. De zee borrelde alsof het water kookte. Hij slikte toen hij geen plek kon vinden waar geen bellen te zien waren. Zijn blik gleed naar rechts, op zoek naar de grens van de bellen, maar die was niet te vinden. Zijn handen knepen onbewust hard om de reling en hij voelde een knoop in zijn maag. ‘Het zijn niet meerdere methaanpluimen,’ zei hij, toen hij zich omdraaide. ‘Wat bedoel je?’ vroeg Patricia met een harde stem. ‘Dit is één grote methaanpluim. De helling is waarschijnlijk over een flink stuk geïmplodeerd.’ Hij wachtte hun reactie niet af, maar rende naar de andere kant van het schip. Hijgend keek hij uit over de zee. Er waren maar weinig bellen. De strook liep niet verder dan een meter of vijf van het schip vandaan. 14

RkJQdWJsaXNoZXIy OTA4OQ==