Het zwaard van de woestijn

9 Proloog In de kleine schuilkelder was het benauwd. Te veel mensen zaten in de te kleine ruimte gepropt. De zure lucht van zweet en de roestige geur van bloed bedierven de atmosfeer. De stemming was bedrukt. Het zag er niet goed uit voor de bewoners van de kibboets. Twee dagen lang hadden ze gevochten tegen het Egyptische leger. Keer op keer hadden ze de aanvallers afgeslagen. Een derde van de verdedigers was zwaargewond of gedood. De voorraad munitie was flink geslonken. Machinegeweren waren uitgeschakeld, een mortier was geraakt en dus onbruikbaar. Huizen en schuren waren zwaar beschadigd of zelfs helemaal verwoest. Wat een vergadering van het Verdedigingscomité moest wor- den, was op een algemene discussie over de hopeloosheid van de situatie uitgelopen. Iedereen wilde z’n zegje doen, zoals de bewoners van de kibboets dat altijd gewend waren geweest. ‘Ik vind ...’ begon iemand. ‘Ik heb de koeien doodgeschoten,’ klonk het opeens boven al het geroezemoes uit. ‘Ik heb alle dieren doodgeschoten! Ik kon er niet meer tegen om die dieren te zien lijden. We gaan er allemaal aan! Waarom zouden die dieren moeten lijden?’ Verbaasd draaide iedereen in de kelder zich naar de ingang. ‘En ik heb een van de muilezels neergeschoten. Ik heb de koeien doodgeschoten.’ Met zijn geweer in zijn hand drong Nach- man zich tussen de mensen door. Voor zover dat mogelijk was in de kleine ruimte, weken mensen achteruit. ‘Ik heb ze allemaal neergeschoten. Ik heb Atziel gevonden. Hij leefde nog. Ik heb

RkJQdWJsaXNoZXIy OTA4OQ==