Het zwaard van de woestijn

13 zaten op de grond en sorteerden de oogst. Meestal werd dat werk door Arabieren gedaan; het salaris was laag. Mannen kregen 20 grush per dag, een vijfde van een Brits pond, en vrouwen kregen 17,5 grush per dag. Eén grush was tijdens het Britse mandaat over Palestina één honderdste van een pond. Vijf dagen werken leverde de pioniers dus één pond op. De pioniers onthielden zich van voedsel om geld te sparen voor gereedschap, dieren, meststoffen en alles wat ze nodig had- den om hun vier hectare grond te ontwikkelen. Zij gaven zichzelf een voedselbudget van 3,2 grush per dag. ‘Eten zorgt ervoor dat we arm zijn,’ grapte een van hen. ‘Smeer net genoeg boter op het brood dat het glanst,’ zei Lea Gross, de kok, tegen haar helpers. Vlees was duur en stond daarommaar één keer per maand op het menu. En dat was dan ‘vies vlees’, slachtafval. Aan de andere kant was fruit goedkoop: Lea zette zo vaak fruit voor dat de mannen mopperden dat de naam van de nederzetting beter kon worden veranderd in ‘Kibboets Fruitsoep’. De begroting liet de luxe van een heel ei per persoon niet toe. Daarom werden eieren hardge- kookt of geroerd, zodat ze konden worden gedeeld. Het beperkte dieet zorgde voor gezondheidsproblemen bij de jongeren van een jaar of twintig die tien uur per dag in de hete zon werkten. Veel pioniers kregen grote zweren, maar zij begre- pen niet dat ondervoeding bijdroeg aan deze ziekte. Ze leden aan zonnesteken en dysenterie. Tandrot was een ander probleem: het slechte dieet en het gebrek aan geld voor een tandartsbezoek verwoestten hun tanden. Soms leek het erop dat ze nooit zouden wennen aan het klimaat, het leven en werken in het hete zand van Netanja. Maar ze bleven volhouden, want ze hadden geen vierduizend kilometer of meer gereisd en hadden niet zoveel geleden om het nu op te geven. Dina Gutman, de voorzitter van de Werkcommissie, was voort-

RkJQdWJsaXNoZXIy OTA4OQ==