Leven als gasten en vreemdelingen

11 Als Tertullianus later op zijn jeugdjaren terugziet, schaamt hij zich en beschuldigt hij zichzelf van losbandigheid en zedeloosheid. Hij doet er verslag van hoe hij een hartstoch- telijk toeschouwer was bij de spelen in het amfitheater en bij de rennen inhet circus, enhoehij genoot vande zedeloze voorstellingen in het theater. Dé grote gebeurtenis in zijn leven is zijn overgang tot het christendom, die omstreeks 193 plaatsvond. Hij schreef ergens: ‘Ik was blind, beroofd van het licht des Heeren, en kende geen andere god dan de natuur.’ Terecht schreef iemand dat een hartstochtelijke natuur, zoals Tertullianus had, niet door redeneringen, maar slechts door overwel- digende feiten kon overtuigd worden. Waar wij die feiten moeten zoeken, is niet twijfelachtig. De standvastigheid en geloofsmoed van de christenen in de vervolging, de inner- lijke rustwaarmee zij dedoodvoor hungeloof aanvaardden, dit alles moet op Tertullianus een overweldigende indruk gemaakt hebben. Juist bij iemand als hij, die van nature tot uitersten geneigd was en die ontvankelijk was voor het heroïsche. Wanneer hij later het bekende woord ‘Het bloed dermartelaren is het zaad der kerk’ neerschrijft, trilt daarin ongetwijfeld de ontroering van een eigen geestelijke erva- ring na. Bovendienmoet de geestelijke rust en de zekerheid van de christenen en hun hoge moraal voor zijn rusteloze geest en zijn voor lustgevoelige natuur hem als een veilige haven voorgekomen zijn.

RkJQdWJsaXNoZXIy OTA4OQ==