Geloof en vrucht

14 geloven dat Hij is, en een Beloner is dergenen die Hem zoeken.’ Het geloof is een genade die onmisbaar is op weg en reis naar de eeuwigheid. Ik ga in dit verband geen nadere omschrijving geven van allerlei vormen van het geloof die min of meer de schijn hebben van waar geloof, maar het toch niet zijn. Dit heb ik al in een eerder verband gedaan. 1 Ik wil mij nu beperken tot een omschrijving van het waar zaligmakend geloof. De Heere, onze Schepper, heeft ons geschapen opdat wij Hem lief zouden hebben boven alles, en onze naaste als onszelf. Aan dit doel van onze schepping kunnen wij niet meer voldoen, omdat wij in ons verbondshoofd Adam gevallen zijn. Het heeft Adam, en wij in hem, niet goed gedacht onze Schepper in erkentenis te houden. De gevolgen van deze val zijn zeer ingrijpend. De Heidelbergse Catechismus zegt in dit verband: ‘Ik ben van nature geneigd God en mijn naaste te haten.’ De gevolgen van de val maken het ons onmogelijk om God op de Hem welbehaaglijke wijze te dienen. Wij zijn niet meer in staat om in gehoorzaamheid aan Zijn geboden te leven. De toegang tot het paradijs is voor ons gesloten en blijft voor ons gesloten. Al onze beste werken zijn onvolkomen enmet zonden besmet. Onze kerkelijkemeelevendheid, ons Schriftonderzoek en ons gebedsleven gaan altijd samen met tekorten en gebreken. Die kunnen daarom voor God niet bestaan. Ze voldoen niet aan Zijn rechtvaardige eis van volkomen gehoorzaamheid. God eist een volkomen gehoorzaamheid aan al Zijn geboden in werken, woorden en gedachten. Daarom worden we op zondag in Gods huis met Zijn heilige wet geconfronteerd. De plaats van de wet in de eredienst heeft als doel om ons bekend te maken met Zijn rechtvaardige en volmaakte eis. De wet wordt ons dan als een spiegel voorgehouden. Direct op de afkondiging van de wet op de 1. Zie D. Heemskerk, Geloof en gevoel , Houten 2011, en Wiens gunst ons troost, Apeldoorn 2011, deel I, Zondag 7.

RkJQdWJsaXNoZXIy OTA4OQ==