Zie, Ik sta aan de deur

11 niet tegen de vijanden Gods, maar hij strijdt tegen de Heere; hij strijdt aan de kant van Gods vijan- den. En wat is dat een droevige zaak, want die zo strijden, die zullen het zeker moeten verliezen. Hoe lang dat ze het ook zouden mogen volhou- den, maar hun ondergang, hun nederlaag is gewis. Gelukkig als we een andere strijd leren kennen. Immers, daar kunt u al Gods kinderen aan ken- nen. Daar kunt u het aan weten of er een geeste- lijk leven is. Als God in ons leven komt, dan komt er ook aanstonds strijd. Strijd, hoort u? Nee, denk niet al te lichtvaardig over die strijd. Het is niet zomaar een schermutseling, het is niet zomaar een worsteling. Nee, dit is een felle strijd. Het is een strijd op leven en dood. Het is een langduri- ge strijd. Een strijd die duurt tot onze dood toe. Het is een strijd met een machtige vijand, met een driehoofdige vijand, die zich niet zomaar uit het veld laat slaan. Een vijand die vierentwintig uur per dag op de loer ligt. Een vijand die strijdt met list en geweld. Het is een felle strijd, een langdu- rige strijd, het is ook een bloedige strijd. Want die strijd kost de strijder bloed en tranen en soms zelfs zijn leven. Die strijd gaat ons niet in de koude kle- ren zitten. Die strijd is o zo pijnlijk. We lezen in deze brief aan de gemeente van Pérga- mus dat Antipas, de getrouwe getuige des Heeren, daar gedood was. Die had zijn leven erbij verloren.

RkJQdWJsaXNoZXIy OTA4OQ==