Zie, Ik sta aan de deur

18 eigenlijk wat er staat. ‘Ik zal hem geven te eten van het Manna Dat ver- borgen is.’ We denken als vanzelf aan de reis die het volk van Israël door de woestijn maakte, veer- tig jaren lang. Uit Egypte uitgeleid, dachten ze zo Kanaän binnen te stappen. Maar zo gemakkelijk ging dat niet. Ze zijn er gekomen, vanzelf, God bleef de Getrouwe. Maar eer dat ze in Kanaän kwamen, lag er dan toch een woestijnreis tussen van veertig jaar. Toch zijn ze in die woestijn niet omgekomen. In die plaats waar niets groeide, waar niets gezaaid kon worden, kwamen ze toch niet om. God gaf niet alleen water uit de steenrots, maar ze hebben ook nog brood gegeten. Want Hij liet het als het ware regenen uit de hemel: manna. Elke dag opnieuw lag het er, zomaar om hun ten- ten heen. En er lag genoeg, voor jong en oud, voor klein en groot. Voedzaam voedsel. Het kleinste kind kon ervan eten. Maar het was ook voedzaam voedsel voor de ouderen en voor de vergrijsden. Niemand kreeg er een maagkwaal van. Het was uitnemend goed voedsel. En de smaak was voor- treffelijk. Als je smaak tenminste niet bedorven was door het voedsel van Egypte. Geliefden, Christus is dat Manna, dat Brood uit de hemel. Als hier staat: ‘Ik zal hem geven te eten van het Manna Dat verborgen is’, dan wil dat zeg- gen dat Hij hun belooft te onderhouden, dat Hij

RkJQdWJsaXNoZXIy OTA4OQ==