Door Zijn hand

12 geren. Dan hebben we tegelijk ook het punt bereikt waarop antwoord gegeven kan worden aan hen die de belijdenis het verwijt maken dat zij de dingen niet helemaal correct formuleert en die er daarom afscheid van willen nemen. Gesteld dat we tot geen andere conclusie kunnen komen dan dat er discrepantie is tussen Bijbel en belijdenis,moet ook de vraag aan de orde komen of het geloof in de voorzienigheid wel een bron van troost is. Zo wordt er immers in de belij- denis wel over gesproken. We lezen daar van drieërlei vrucht van het geloof in de voorzienigheid. Dat geloof leert ons geduldig te zijn in tegenspoed. Het leert ons ook dankbaar te zijn in voorspoed. En in de derde plaats geeft dit geloof ons met het oog op de toekomst een stil, maar vast vertrouwen op God. Kunnen we dit zo blijven zeggen? Of moeten we misschien onder ogen zien dat dit geloof ons iedere keer voor onoplosbare raadsels stelt als we blijven geloven in Gods voorzienigheid? Dat een mens daardoor niet getroost, maar veeleer wanhopig zou kunnen worden? De weg die we willen gaan, is de volgende: We beginnen met onze eigen belijdenisgeschriften, de Heidelbergse Catechismus (HC) en de Nederlandse Geloofsbelijdenis (NGB). Beide zijn uit de zestiende eeuw, ontstaan vrij kort na de Reformatie; de ene in 1563 en de andere in 1561. In de jaren daarna is de bezinning op de in de Reformatie hervonden geloofszaken voortgegaan. Zo gebeurde het een kleine eeuw later, in 1643, dat die bezinning tot een bepaalde afronding kwam,met als resultaat deWestminster belijdenisgeschriften, teweten een Confessie en twee Catechismussen, de Grote en de Kleine. Met name aan de Westminster Confessie willen wij onze aandacht geven, vooral omdat daarin nog enkele aspecten ter sprake komen, die we in de Heidelbergse Catechismus en de Nederlandse Geloofsbelijdenis niet of niet zo nadrukkelijk geformuleerd vinden.Zo hopenwe dan een compleet beeld te krijgen vanwat de gereformeerde belijdenis over Gods voorzienigheid zegt.

RkJQdWJsaXNoZXIy OTA4OQ==