Door de Geest geleid

18 is altijd meer vóór u uit dan wat voorbij is, ja, er is niets voorbij – het is als moest het nog beginnen. O, dat uwilde nadenken over deze vloek die tegen ons allen staat opgetekend. Welke gevolgen had deze voor Christus toen Hij die droeg? Deze vloek maakte Zijn ziel bedroefd tot de dood toe; het was een drinkbeker die Hij ternauwer- nood kon drinken.Hij Die het gebouw van deze wereld ondersteunde, zou bijna onder de last van deze toorn zijn bezweken. Deze last deed Hem bloed zweten in de hof. Hij Die alles kon doen en alles kon spreken, werd gebracht tot een ‘Wat zal Ik zeggen?’ (Joh. 12:27). Als deze verdoemenis zo vreselijk was voor Hem, Die de Machtige was, bij Wie alle hulp was besteld, wat zal die dan voor u zijn? Geen droefheid van een mens was ooit gelijk aan de Zijne, evenmin was enige pijn ooit gelijk aan die van Hem, toen al de verspreide kwellingen tot één werden samengebracht. Maar omdat Hij God was, kon Hij dat te boven komen. Echter, wat zal de toestand zijn, dunkt u, van hen die dezelfde foltering zullen verduren, en dat niet voor drie dagen, of voor drie jaar, of enige duizenden jaren, maar, buiten alle voorstellingsvermogen, tot in alle eeuwigheid? Ik bid u, denk over deze verdoemenis waartoe u veroordeeld bent na, en blijf er niet onder liggen. Denkt u dat u kunt doorstaan wat Christus doorstaan heeft? Denkt u dat u een toorn overeenkomstig Gods macht en gerechtigheid kunt dragen? En toch is het oordeel gekomen over alle mensen tot verdoemenis. Maar helaas, wie vreest Hem naar de mate van Zijn toorn? Wie kent de sterkte Zijns toorns? U slaapt onbevreesd, alsof alles voorbij en over uw hoofd heen was gegaan. Wij verklaren u in ’s Heeren Naam dat dit oordeel u nog boven het hoofd hangt, omdat u uzelf niet hebt geoordeeld. Het wordt u gepredikt opdat u het zou ontvlieden, maar aangezien u uzelf niet wilt veroordelen, moet de rechtvaardige Rechter u veroordelen. Aangezien het nu zo is dat over alle mensen zo’n veroordelend vonnis is geveld, wat een voorrecht moet het dan zijn om ervan bevrijd te worden, om dat vonnis door een nieuwe daad van Gods genade en gunst herroepen te krij- gen. David prijst hem welgelukzalig wiens zonden vergeven en bedekt zijn, en waarlijk is diegene gezegend die aan die put van eeuwige ellende ontkomt, al was het niet meer dan dit. Al zou een vroeger recht op een erfenis of een konink- rijk niet meer bestaan, bevrijd te zijn van de toorn die staat te komen over alle kinderen der ongehoorzaamheid, is een groter geluk dan de genieting van alle aardse vreugden. ‘Wat zal een mens geven tot lossing van zijn ziel?’ ‘Huid voor huid, en al wat iemand heeft, zal hij geven voor zijn leven.’ Van al de rijkdommen en voordelen en genoegens waaraan de mensen hun arbeid verspillen, doen zij

RkJQdWJsaXNoZXIy OTA4OQ==