Aanspraak en raad

11 1. Eben-Haëzer 20 November 1882 Eben-Haëzer: tot hiertoe heeft mij de Heere geholpen. O, Steen der hulp, mij heeft niets ontbroken. O, help mij nu uit Uw vrije genade, om deze hartenwens, die ik al lange jaren koes- ter, te volbrengen en te verkrijgen tot een ware zegen voor mijn zaad en nazaad. Want o, mijn dierbare kinderen en pleegkinderen, al sinds lang heb ik gewenst om jullie enige letteren te schrijven tot raad en aanspraak en ter nagedachtenis en herinnering na mijn overlijden na te laten, van wat ik jullie, ofschoon gebrekkig, toch geleerd heb, doch ik heb het tot hiertoe nog niet durven doen vanwege de hoogheid Gods, wetende dat ik niet bekwaam ben om het eigen ik er uit en buiten te sluiten en dat ik alzo Gods eer voor mijzelf zou nemen. Doch toen ik in de afgelopen zomer veertig jaar geworden was, had ik vanaf die dag werkelijk diepere indrukken van de kortston- digheid van mijn leven dan anders, en dit maakte mij levendig en werkzaam voor de Heere of het Hem believen en behagen mocht mij nog tijd en bekwaamheid te schenken tot dit voor mij zo gewichtig werk, al is het ook maar een enkel woordje. Ja, mijn lieve kinderen, al is het nog zo weinig, het zal in oprecht- heid en waarheid gedaan moeten worden voor het oog van een alwetend God. Uit dit opzicht is het dan ook dat ik het niet eerder heb durven doen of ondernemen dan nu, onder biddend opzien tot de Heere, dat Hij genadig het ‘ik’ en ‘mij’ er uit en buiten

RkJQdWJsaXNoZXIy OTA4OQ==