Aanspraak en raad

17 dit met al je kracht. Als God je verwaardigt om kinderen voort te brengen, denk dan nooit: het zijn mijn kinderen. Denk altijd dat God gezegd heeft: zij hebben Mijn kinderen genomen en hebben ze de duivel opgeofferd. O, gruwel, dat dit in deze dagen zo licht geacht wordt en de stoel van onmacht tot een dekmantel voor ons zo pijnlijk vlees wordt genomen. En gezegd wordt: God Zelf moet de kinderen bekeren, hetwelk een eeuwige waarheid is en een zalig voorrecht, want anders zou er niets van komen. Maar God zal de opvoeding van onze hand eisen en wil ons ook zelf daartoe bekwaam maken. Want o, mijn allerdierbaarste kinderen, wij zijn zeer grote en sno- de albedervers van onszelf en van de panden ons toevertrouwd. Want, als ik zeg: je weet hoe ik over jullie gewaakt heb, dan bedoel ik dat de Heere door Zijn genade mijn consciëntie zo benauwd hield, dat ik jullie niet op plaatsen der ijdelheid durfde laten gaan, omdat ik jullie liefhad en vreesde dat je zeer zou zondigen. Jullie zijn allemaal nog jong en o, wat is de ijdelheid van de jonkheid groot en verleidelijk. Daarom heb ik niet toegelaten om jullie in het donker of ’s avonds op wegen en dijken te laten gaan of te reizen, want het is bekend genoeg, dat de duivel zijn netten en strikken der zonde vrijelijker uitspreidt bij nacht dan bij dag. O, hoeveel bittere gevolgen hebben die nachtzonden gebaard, hoeveel verkeerde huwelijken zijn daaruit gesproten! Een ieder die ogen heeft om te zien, zal mij dit wel toestemmen. Daarom, mijn kinderen, volg in dezen mijn raad, want de Kerke Gods is diep gezonken en het zaad van Gods volk zeer krachte- loos geworden, zodat het in dit alles een zeer zwaar werk is om in getrouwheid op je post te staan. Tenminste, zonder waken en bidden kan het niet, want wij hebben niet alleen de duivel en van buiten alles tegen, maar een nog sterkere vijand is ons eigen vlees en onzer kinderen bedorven bestaan van binnen, die de ijdelheids-

RkJQdWJsaXNoZXIy OTA4OQ==