Aanspraak en raad

16 lie meer te geven dan de ander, maar draag met elkaar het zure en het zoet, zoveel als het God behaagt aan en onder jullie te geven, en dat de liefde je aan elkaar verbinde. Draag elkaars gebreken, als ik niet meer zijn zal, in liefde en doe zonder noodzaak elkaar geen last aan. Maar bid voor elkaar en draag elkaars lasten zoveel als in je is. Denk altijd aan wat ik je geleerd heb, hoe gebrekkig het ook was. Mijn kinderen, jullie weten zelf hoe ik over je gewaakt heb en hoe God het genadig en onverdiend gezegend heeft tot op deze dag toe. Mijn bede tot in lengte van dagen en jaren is, naar dat God mij genade heeft gegeven ommijn vlees te pijnigen, om op orden- telijke wijze de roede over jullie te gebruiken, liever dan je zielen de duivel en je lichamen tot gebruik der zonde te offeren. En ik weet, dat jullie allen tot op heden mij daarvoor dankt, zoals je nu al betuigt als je rondom je ziet hoe de opvoeding van de kinderen verwaarloosd wordt. Mocht de Heere het uit genade in jullie har- ten bewaren en daar toedoen, want o, hoe gebrekkig, hoe onrein ben ik in dezen geweest. Kinderen opvoeden is niet zo’n licht werk Doch treurende over het gebrekvolle, bid ik van de God aller genade, dat het goede waartoe Hij mij verwaardigd en bekwaam gemaakt heeft, door jullie allen ook jaren na mij mag opgemerkt en nagevolgd worden en dat God daartoe mag doen ver boven hetgeen ik zou kunnen bidden of begeren. Want, lieve kinderen, om kinderen op te voeden is niet zo’n licht werk, ook geen vle- selijk werk, ook geen werk dat in eigen kracht of wijsheid, naar eigen wil of zin, of naar eigen goeddunken mag geschieden, maar naar Gods eeuwig onfeilbaar Woord. Want wij zijn daar volstrekt geen baas van of over en er ook niet bekwaam toe van of uit ons- zelf, maar onze bekwaamheid is uit God. Och, bedenk dit, en zoek

RkJQdWJsaXNoZXIy OTA4OQ==