De stem vanbinnen

15 consciëntie, hun geweten ‘medegetuigt’. We laten hier eerst de tekst volgen: ‘Want wanneer de heidenen, die de wet niet heb- ben, van nature de dingen doen, die der wet zijn, dezen de wet niethebbende, zijnzichzelveneenwet; alsdiebetonenhetwerk der wet geschreven in hun harten, hun consciëntiemedegetui- gende, en de gedachten onder elkander hen beschuldigende of ook ontschuldigende.’ In deze twee verzen zegt de apostel over de heidenen – alle mensenmet uitzondering vanhet Joodse volk aanwiedeHeere Zijn wet had gegeven – dat God het werk der wet in hun hart heeftgeschreven, hoewel zedegeopenbaardewetnietkennen. Zij bezitten, met andere woorden, een ingeschapen kennis van God.Alsdeheidenentegendieontvangenkennishandelen,gaat hun geweten mede-getuigen! Dan getuigt dat geweten méde, namelijk met ‘het werk der wet geschreven in hun harten’. De heidenen ervaren een stem inhunbinnenstewanneer zij tegen deingeschapenGodskennisingaanofovereenkomstigdiekennis handelen. Het geweten functioneert dus als een aanklager of een vrijspreker. Hier zien we dus dat een mens niet geschapen is als een ‘stok enblok’, maarmet een verstand en geweten. Dat geweten wordt hem niet in eerste instantie aangeleerd, maar God heeft het bij hem ingeschapen. Dat geweten legt een band met God zijn Schepper. Dat geweten oordeelt, zo zegt Paulus, naar het werk van de wet. De vraag is wat de apostel onder dit begrip verstaat. In de eerste plaats wijst de apostel ons erop dat we God kunnen kennen uit de natuur. In Zijn schepping laat God zien dat Hij er is. De dichter van Psalm 19:1 zingt ervan:

RkJQdWJsaXNoZXIy OTA4OQ==