De Evangelische heiligmaking

18 voor de bewering die ik nu moet bewijzen, en voor vele andere beweringen in deze hele verhandeling. Als wij geloven dat dit waar is, kunnen we ons er logischerwijs niet toe aan- sporen tot een heilige wandel te komen, zolang we níét vertrouwd zijn met enkele krachtige en doeltreffende middelen die ons daartoe in staat stellen. Zolang de mens staande bleef, naar het beeld Gods, zoals hij aanvankelijk werd geschapen (Pred. 7:29, Gen. 1:27), kon hij Gods wil in oprechtheid doen, zodra hij die maar wist. Toen hij echter was gevallen, was hij meteen bevreesd vanwege zijn naaktheid. Hij kon daar helemaal niets tegen doen, zolang God hem het middel tot herstel niet liet zien (Gen. 3:10, 15). Zeg tegen een sterke en gezonde knecht: Ga - en hij gaat; kom - en hij komt; doe dat - en hij doet het; maar een knecht die bedlegerig is, moet eerst weten hoe hij dat zal kunnen. Er is geen twijfel aan dat de gevallen engelen de nood- zaak van de heiligheid weten, en beven vanwege de schuld van hun zonde. Zij kunnen echter geen middelen voor zich weten om ook werkelijk heilig te worden, en zo blijven zij nog altijd in hun goddeloosheid. Het was voor Simson tevergeefs dat hij zei: Ik zal ditmaal uitgaan als op andere malen en mij uitschudden, toen hij door te zondigen zijn kracht had verspeeld (Richt. 16:20). De mens laat zien dat hij op een vreemde manier vergeetachtig, of huichelachtig is, als hij de erfzonde belijdt in zijn gebed, zijn catechismus en in zijn geloofsbelijdenis. Toch spoort hij zichzelf en anderen aan de wet te betrachten, zonder te denken aan enig middel dat hem kracht geeft of hem ertoe opwekt - alsof het niet ontbrak aan de bekwaamheid, maar slechts aan de activiteit. Ten tweede. Zij die twijfelen aan de leer van de erfzonde, of deze leer loo- chenen, moeten allen voor zichzelf maar weten - als hun geweten niet blind is - dat de strikte rechtvaardigheid Gods tégen hen is, en dat zij, als God met hen in het recht zou treden, vanwege hun dadelijke zonden onder de vloek vanGod en het vonnis des doods zijn (Rom. 1:32; 2:2; 3:9,Gal. 3:10). Kan een mens die weet dat dit zijn situatie is, en geen enkel middel heeft ontdekt om daaruit te geraken, de wet meteen al betrachten,God en alles inHem liefheb- ben, Zijn rechtvaardigheid, heiligheid enmacht, en ook Zijn barmhartigheid, om zich gewillig over te geven aan wat God beschikt, ook al zou God hem

RkJQdWJsaXNoZXIy OTA4OQ==