Amos

17 dat het moment daar is dat Hij naar Zijn raad Zijn oordeel zenden zal over ál de zonden. Uiteindelijk wordt één gruwe- lijke zonde genoemd, waardoor de rechtvaardigheid van het zware oordeel Gods erover zo duidelijk is. Bij het lezen van de gruwelijke overtredingen is het geen vraag of deze volken het oordeel waardig zijn. Je zult toch een plaats met ijzeren dorswagens hebben gedorst (vers 3). Je durft het bijna niet in je gedachten voor te stellen. Gruwe- lijk! Als de hartgrondige broederhaat van Edom in rekening wordt gebracht (vers 11), dan kun je toch alleen maar harte- lijk instemmen met dit gericht? In hoofdstuk 2 vers 1 wordt een buitengewone, onmenselijke wreedheid van Moab beschreven: de beenderen van de koning van Edom heeft Moab tot kalk verbrand, gecremeerd. Dan is toch niet anders dan het eindoordeel te verwachten, zoals dat te horen is in hoofdstuk 2 vers 3? Een vuur ... een vuur. Keer op keer klinkt het. Het vuur ver- teert. Het is als een ontzaglijk onweer (vers 14) met veel bliksemschichten die de volken treffen. Het oordeel van de Heere mist niet. Hij heeft geteld, maar aan dat tellen komt een einde. Het onweer heeft zich ontladen rondom het Tienstammen- rijk en Juda. De bui lijkt Israël en Juda nog te sparen. Wat kan er instemmend geluisterd zijn naar Amos in beide delen van het koninkrijk. Natuurlijk moet dit deze Israël vijandige vol- ken treffen. Zulke gruwelijke overtredingen verdienen toch niet anders? En zij hebben Israël en Juda, het volk des Hee- ren , toch veel kwaad aangedaan? Daar moeten ze toch wel voor gestraft worden? Natuurlijk! Als we even verder kijken in hoofdstuk 2 en terugblikken in hoofdstuk 1 vers 2, zal blij- ken dat het onweer Juda en Israël ook zal treffen. In dat licht wordt de tekening van de heidenvolken zo aangrijpend. Het

RkJQdWJsaXNoZXIy OTA4OQ==