Amos

13 zal de Heere mijn God komen, en al de heiligen met U, o Hee- re .’ Zacharia begon te profeteren in 520 v. Chr. Dat is onge- veer tweehonderdvijftig jaar later! En nog steeds was deze aardbeving breed bekend onder het volk. Het moet daarom wel een geweldige indruk hebben gemaakt. Verder weten we er niet zoveel van. De aanduiding is genoeg. De Heere komt met Zijn zeker en ontzaglijk gericht. Willen we aan dit bijbelboek recht doen, dan moeten we oog hebben voor dit thema van Gods komend gericht. Voortdu- rend, hoofdstuk na hoofdstuk, vers na vers, keert het terug. Het heeft het volk van Israël in die tijd vermoeid en men zag de profeet maar liever gaan. Wij zijn niet anders. Het maakt de bespreking van dit bijbelboek daarom niet eenvoudig. Na een stukje lezen in Amos verzucht je al snel: alweer over Gods gericht! Dat is ontdekkend, zeker als alles goed lijkt te gaan en we in onze eigenwillige godsdienst en wereldzin niet gestoord willen worden. Toch is dit bijbelboek beslist niet platvloers of uitgesleten. Het valt juist op in zijn schoonheid door het veelvuldig gebruik van beeldspraak. Daarbij maakt Amos vaak gebruik van beelden uit de natuur. De tweede moeilijkheid waarvoor we staan, is de vraag hoe ook in dit bijbelboek Christus een plaats heeft gekregen. Om die plaats te vinden moeten we in dit bijbelboek wel zoeken. We moeten immers Gods Woord laten staan in de woorden zoals die er staan. De Persoon en het werk van Christus moet uit de tekst opkomen! Als je bijvoorbeeld Jesaja 53 leest, is het verband naar de lijdende Knecht, Christus, sneller dui- delijk. In Amos is Christus meer verborgen. Misschien is dit ook wel een van de sleutels om deze profetie uit te leggen. Voortdurend is voor het oordeel géén plaats. Er wordt geen buigen gevonden in Gods gericht. Waar dat niet gevonden wordt, is er voor Christus en Zijn werk ook geen plaats. Zo is

RkJQdWJsaXNoZXIy OTA4OQ==