Gebed en lofzang

13 die in den kuil nederdalen, zullen op Uw waarheid niet hopen. 19 De levende, de levende, die zal U loven, gelijk ik heden doe; de vader zal den kinderen Uw waarheid bekendmaken. 20 De Heere was gereed om mij te verlossen; daarom zullen wij op mijn snarenspel spelen, al de dagen onzes levens, in het huis des Heeren. 21 Jesaja nu had gezegd: Laat men nemen een klomp vijgen en tot een pleister op het gezwel maken, en hij zal genezen. 22 En Hizkia had gezegd: Welk zal het teken zijn, dat ik ten huize des Heeren zal opgaan?

RkJQdWJsaXNoZXIy OTA4OQ==