In Uw spoor

12 Het zesde gebod Gij zult niet doodslaan. Het zevende gebod Gij zult niet echtbreken. Het achtste gebod Gij zult niet stelen. Het negende gebod Gij zult geen valse getuigenis spreken tegen uw naaste. Het tiende gebod Gij zult niet begeren uws naasten huis; gij zult niet begeren uws naasten vrouw, noch zijn dienstknecht, noch zijn dienst- maagd, noch zijn os, noch zijn ezel, noch iets dat uws naasten is. Vraag 93: Hoe worden deze tien geboden gedeeld? Antwoord: In twee tafelen (a); waarvan de eerste leert, hoe wij ons jegens God zullen houden; de andere, wat wij onzen naaste schuldig zijn (b). a Deut. 4:13. Ex. 34:28. Deut. 10:3, 4. b Matth. 22:37-40. Vraag 94: Wat gebiedt God in het eerste gebod? Antwoord: Dat ik, zo lief als mij mijner ziele zaligheid is, alle afgoderij (a), toverij, waarzegging, superstitie of bijgeloof (b), aanroeping van de heiligen of van andere schepselen (c), mijde en vliede, en den enigen waren God recht lere kennen (d), Hem alleen ver- trouwe (e), in alle ootmoedigheid (f) en lijdzaamheid mij Hem alleen onderwerpe (g), van Hem alleen alles goeds (h) verwach- te, Hem van ganser harte liefhebbe (i), vreze (k) en ere (l), alzo, dat ik eer van alle schepselen afga en die varen late, dan dat ik in het allerminste tegen Zijn wil doe (m). a 1 Joh 5:21. 1 Kor. 6:10. 1 Kor. 10:7, 14. b Lev. 19:31. Deut. 18:9, 10. c Matth. 4:10. Openb. 19:10. Openb. 22:8, 9. d Joh. 17:3. e Jer. 17:5, 7. f 1 Petr. 5:5. g Hebr. 10:36. Kol. 1:11. Rom. 5:3, 4. 1 Kor. 10:10. Filipp. 2:14. h Ps. 104:27. Jes. 45:7. Jak. 1:17. i Deut. 6:5. Matth. 22:37. k Deut. 6:2. Ps. 111:10. Spr. 1:7. Spr. 9:10. Matth. 10:28. l Matth. 4:10. Deut. 10:20. m Matth. 5:29. Matth. 10:37. Hand. 5:29.

RkJQdWJsaXNoZXIy OTA4OQ==