Nadere Reformatie nu

12 een globaal beeld van de resultaten van mijn onderzoek schetste, had de heren critici voorzichtig moeten maken. Dit is echter niet gebeurd. Een van hen, die een masterscriptie over het onderwerp De belijdenis en de feminisering van religie in Nederland op zijn naam heeft staan, 3 maakte het nog bonter. In tegenstelling tot de anderen heeft hij de plechtigheid niet eens meegemaakt, maar baseerde hij zich op het verslag daarvan in het Reformatorisch Dagblad . Zeker hij, die een journalistieke achtergrond blijkt te hebben, had moeten weten dat zo’n handelwijze riskant is. Misschien verbaast het menig lezer als ik naar aanleiding hiervan opmerk dat ik de drie critici zeer dankbaar ben. Zoals ik al in mijn rede had opgemerkt, hoopte ik dat mijn onderzoek aanleiding zou geven dat er niet alleen binnen de Hersteld Her- vormde Kerk, maar ook binnen het geheel van de rechterflank van de gereformeerde gezindte een nieuwe bezinning op het afleggen van geloofsbelijdenis op gang zou komen. De artikelen van de critici hebben er in elk geval voor gezorgd dat het onderwerp – even – in het centrum van de belangstelling kwam te staan. 4 Hiervoor zeg ik hen hartelijk dank. Bewust heb ik ervan afgezien in de genoemde krant op de kritiek te reageren. Voor een discussie als deze is een krant niet het geschikte medium en podium. Bovendien heb ik een grote afkeer van polemiek. Die levert hete hoofden en koude harten op. Ik hoop dat zij deze studie aandachtig zullen lezen en dat ze dan zullen begrijpen waarom ik van mening ben dat hun kritiek niet op (historische) feiten is gegrond. Nadat de concepttekst van dit boekje klaar was, bood de heer H. Uil, gemeentearchivaris van Schouwen-Duiveland, aan om het 3. Logmans [2011]. 4. Een gevolg hiervan was dat twee – in die tijd nog – belijdeniscatechisanten hun visie in het Reformatorisch Dagblad gaven: Cynthia en Richard.

RkJQdWJsaXNoZXIy OTA4OQ==