Aan 's Konings tafel

16 Het karakter van dat nieuwe verbond wordt nu getekend: ‘Niet naar het verbond, dat Ik met hun vaderen gemaakt heb, ten dage als Ik hun hand aangreep om hen uit Egypteland uit te voeren.’ Toen, bij Sinaï, had de Heere Zijn verbond met Israël opgericht. Maar nu belooft de Heere een nieuw verbond. Waarom? De apostel zegt in de Hebreeënbrief, waarin hij deze woorden aan- haalt, dat het oude verouderd was en der verdwijning nabij. Was dat oude verbond dan niet goed? Ja, het was Gods verbond, en is in wezen hetzelfde als het verbond met Abraham, het genade- verbond. Wel was de wet de regel van het oude verbond, maar niet om de zaligheid te verdienen, maar opdat Israël ernaar zou leven en wandelen als Gods volk. Ook waren al de weldaden van het genadeverbond reeds onder de oude bedeling aan Israël toegezegd, namelijk bekering en vergeving van zonden. Maar nieuw zou het verbond wezen dat de Heere maken zou, omdat Israël het oude vernietigd had. Israël had van de aanvang af dat verbond overtreden en nooit anders gedaan. Ze hadden het vernietigd. Hoewel, staat er, de Heere ze getrouwd had, in een huwelijks- verbond met Israël gekomen was. Hij had Israël gevonden op het vlakke des velds, vertreden in het bloed van zijn onreine geboorte, terwijl geen oog medelijden met hem had. Maar Israël had die grote weldaad niet gewaardeerd. Het was van de Heere afgedwaald. Het had de Rotssteen zijns heils vergeten. En zo moest de straf komen in de ballingschap. En zo had Israël moeten leren dat het aan zijn kant een verloren en afgesneden zaak was. Maar nu belooft de Heere: ‘Zie, de dagen komen, dat Ik met het huis van Israël een nieuw verbond zal maken. Ik. De Heere Zelf zal het doen. In vrije, eenzijdige liefde, niet om Israëls wil, maar om Zijns Zelfs wil en om Zijns groten Naams wil. En waarin zal het bestaan? ‘Niet naar het verbond, dat Ik met

RkJQdWJsaXNoZXIy OTA4OQ==