Aan 's Konings tafel

15 belofte ligt in de toekomst. Het zal nog niet uitspruiten. Gods volk op aarde moet leven op onvervulde beloften. ‘Alzo wij niet aanmerken de dingen die men ziet, maar de dingen die men niet ziet. Want wij leven door geloof en niet door aanschouwen.’ Maar de dagen komen. Lang mag de vervulling der beloften wor- den uitgesteld, en de uitgestelde hoop het hart krenken, maar zij komt. Want Hij beschaamt de hoop van Zijn ellendigen niet. Wat uit Zijn lippen ging blijft vast en onverbroken. Zijn wegen mogen diep en tegenstrijdig zijn, de vervulling van de beloften schijnen af te snijden, maar ze komt. Ze komt ook in ons leven. De Heere blijft getrouw en Hij komt op Zijn tijd. Al zouden wij soms denken: Zouden Zijn belof- tenissen immer haar vervulling missen? ‘Zie, de dagen komen.’ En wie weet hoe nabij ze zijn. ‘Zie, de dagen komen, spreekt de Heere, dat Ik met het huis van Israël en met het huis van Juda een nieuw verbond zal maken.’ Hij zou het maken met Israël en met Juda. Uit het ganse volk. Niet alsof het gehele volk zou delen in de weldaden van dat verbond. Maar het wordt toegezegd aan gans Israël en Juda. Hun komen de beloften toe. En slechts hun eigen schuld en ongeloof sluiten hen buiten de zegeningen van dat verbond. Het zou een verbond - een verbintenis - wezen tussen de Heere en Zijn volk. De verhouding tussen God en mens is nooit anders dan van een verbond. In het paradijs was het het werkverbond. En na de val het genadeverbond, dat uitging van de Heere Zelf en waarin Hij Zelf de Eerste en Laatste wil wezen voor een verloren mens. En nu belooft de Heere een nieuw verbond te zullen oprichten. Nieuw - dat is altijd iets wonderlijks. Wij kunnen ons altijd zo verblijden in wat nieuw is, al is het nieuwe niet altijd beter dan het oude. Maar wat de Heere nieuw maakt, is waarlijk nieuw.

RkJQdWJsaXNoZXIy OTA4OQ==