De Zaligsprekingen

15 wordt, gelijkerwijs als Aäron (Hebr. 5:4).OnzeHeere Christus heeft apostelen en profeten gegeven, die buitengewone dienaren des Woords zijn geweest, en dan ook herders en leraars die in de gewone weg werden toegelaten en aangesteld (Ef. 4:11). Hij wil dat de bediening bestendigd wordt: En zie, Ik benmet ulieden al de dagen tot de voleinding der wereld (Matth. 28:20). Zeker, het is nu even nodig dat mensen in het ambt bevestigd worden als in de tijd van Christus en in de tijd van de apostelen, toen er in de kerk buitengewone gaven waren, die nu hebben opgehouden. De bediening is niet in het algemene gelegen Maar waarom zou de bediening niet in het algemene gelegen zijn? Heeft dan de Heere maar alleen door Mozes gesproken? (Num. 12:2). Waarom zou de een wel preken en de ander niet? Ik antwoord: Omdat God - Die een God van orde is - het werk van de bediening gemaakt heeft tot een ambt dat zorgvuldig gekozen is, onderscheiden van elk ander ambt. Zoals in het natuurlijke lichaamde leden een onderscheiden functie hebben: het oog om te zien en de hand om te werken, zou u ook wel kunnen vragen waarom de hand niet zou zien en het oog niet zou werken. Het is omdat God het onderscheid heeft gemaakt. Hij heeft het vermogen om te zien aan het ene gegeven en niet aan het andere. Zo is het hier ook: God heeft onderscheid gemaakt tussen het werk van de bediening en ander werk. Waar ligt dit onderscheid? We vinden in de Schrift het onderscheid tussen de herder en het volk. 1 Petrus 5 vers 1 en 2: De ouderlingen (of de dienaren des Woords) vermaan ik: Weidt de kudde Gods, die onder u is. Als iedereen mag preken, mogen allen dat volgens dezelfde regel ook, en wat zal er dan terecht- komen van het onderscheid dat de apostel maakt? Waar zal Gods kudde zijn als allen herders zijn? God heeft het werk voor de dienaar des Woords afgezonderd. Dat is hem eigen en het komt een ander niet toe. Houd aan in het lezen, in het vermanen, in het leren, wees hierin bezig, of, zoals het in het Grieks staat: wees gij geheel daarin (1 Tim. 4:13-15). Deze opdracht geldt voor de dienaar desWoords in het bijzon- der en heeft geen betrekking op iemand anders. Tegen een winkelier wordt niet gezegd dat hij zich geheel en al moet wijden aan het leren en vermanen. Nee, hij moet op zijn winkel passen. Tegen een ploeger wordt niet gezegd dat hij zich geheel en al moet wijden aan het preken. Nee, hij moet zich bezighouden met zijn ploeg. Het is de opdracht aan de dienaar des Woords. De apostel spreekt tot Timotheüs, en in hem tot de overigen aanwie de ouderlingen de handen hadden

RkJQdWJsaXNoZXIy OTA4OQ==