Een belijdend leven

- 16 - dat de Heere weet wie de Zijnen zijn. Dat was de waar- borg voor Mozes en Aäron toen de slag viel. Toen de aarde Korach en zijn vergadering zou verzwelgen, zoals zij dat in geestelijke zin doet met alle afvalligen, kreeg de ver- gadering op Gods aanwijzing de opdracht omweg te gaan van de tenten van deze goddeloze mannen, en niets aan te raken wat van hen was (vs. 26). Deze opdracht was van kracht voor de vergadering, maar niet voor de vrouwen van deze mannen en voor hun kinderen (vs. 27). Zo gin- gen de laatsten verloren en werden de eersten gespaard. Het schijnt dat dit een symbolisch gebeuren is geweest, een zinnebeeld daarvan dat de gelovigen heel zeker staan- de zullen blijven, terwijl de huichelaars vallen en verloren gaan. Deze tweevoudige verzegeling komt overeen met de twee delen van het verbond. Jeremia 32 vers 40: En Ik zal een eeuwig verbond met hen maken, dat Ik van ach- ter hen niet zal afkeren, opdat Ik hun weldoe; en Ik zal Mijn vreze in hun hart geven, dat zij niet van Mij afwij- ken. Dit verbond zal aan Gods zijde niet falen, want het heeft als zegel: De Heere kent degenen die Zijne zijn. Het zal evenmin falen aan de zijde van de gelovigen, want het heeft als zegel: Een iegelijk die de Naam van Christus noemt, sta af van ongerechtigheid. Ten eerste. Laten we eens letten op het zegel zelf. Naar zijn algemene aard is het een gebod tot heiligmaking. Dan moeten we erover nadenken tot wie dat gebod is ge- richt en op wie die ontzagwekkende verplichting is ge- legd. Het zijn de eigen woorden van de Heere, gericht tot ieder die de Naam van Zijn Zoon noemt, dat wil zeggen:

RkJQdWJsaXNoZXIy OTA4OQ==