Christus aan de deur van het hart

12 voor alle volken. Daarheen gingen de stammen op om te aanbidden, de stammen des H EEREN , tot de getuigenis Israëls.Want daar waren de stoelen des gerichts gezet, de stoelen van het huis Davids (Ps. 122:4, 5). Deze voorrechten genoot de stad vele eeuwen lang, en zij zou de heerlijkheid van alle volken gebleven zijn als zij in die dag de dingen had geweten, en zich datgene ten nutte had gemaakt wat tot haar vrede diende. De mensen hebben echter hun tijd verzuimd, hun zegeningen verworpen, en zijn ellendig in hun zonden ten onder gegaan. Immers, we zullen merken dat er altijd een onlosmakelijk verband heeft bestaan, en dat dit ook zal bestaan tussen de uiteindelijke verwerping van Christus en de ondergang van degenen die Hem ver- werpen (Matth. 22:5-7). De gedachte daaraan maakte dat er tranen van medelijden kwamen in de ogen van de Heiland, toen Hij, komend van de Olijfberg, de stad zag (Luk. 19:41, 42). Allen die wijs van hart zijn, moeten voortaan hun vijandigheid maar laten varen, in droefenis nadenken over hun dwaasheden, hun broeders in het zware werk in de oogst des Heeren bemoedigen en bijstaan, en zich erin verblijden dat de Heere hen wettig in de vrijheid heeft gesteld. Hun bijstand is in een belangrijke en gunstige omstandigheid als deze heel nodig en gewenst. Het is tegen de wetten van wijsheid en naastenliefde om jaloers te zijn op de vrijheid, en nog veel meer op de voorspoed van onze broeders (1 Kor. 13:4). Als de werklieden twisten en ruziën bij het binnen- halen van de oogst, wie anders dan de eigenaars ondervinden daar het nadeel van? Als wij na een wondere, algemene bevrijding als deze, die nog maar zo kort geleden is gekomen, bij onze oude vooroordelen en onze bittere afgunst blijven; als we slaan met onze tong en onze pen als we dat niet met de hand kunnen doen; als we erop- uit zijn de goede naam en de arbeid van onze broeders te bezoedelen, en degenen blijven haten die we niet kunnen verwonden - in één woord, als we elkaar blijven bijten en vereten, zullen we ook elkaar verslinden. We moeten niet de anderen de schuld geven: wijzelf zijn de oorzaak en de instrumenten van onze eigen onder- gang geweest. Dít moet het opschrift op onze grafsteen zijn: O Engeland, het heeft u bedorven . Ik ben meer beducht voor de halsstarrige, onveranderlijke vooroordelen die er bij velen te vinden zijn tegen de heiligheid en degenen die haar oprecht belij- den, en ook beducht voor de onwrikbare koppigheid en de dode vormendienst bij vele anderen (de tekenen van een verschrikkelijke verdwaasdheid), dan dat ik bang ben voor alle bedekt aangeduide gevaren die van elders komen, of van de gewone vijanden aan onze grenzen. Wat het geschrift zelf betreft: u zult merken dat het een aansporing is om uw hart te openen voor Christus. Uw ziel is een heerlijk bouwwerk, dat Christus heeft gemaakt. Deftige kamers, als uw verstand, wil, geweten en genegenheden zijn te

RkJQdWJsaXNoZXIy OTA4OQ==