Weldadigheden van een Verbondsgod

15 Inderdaad, het is mij een zeer gemakkelijk werk geweest, want van het begin tot aan het einde ervan, heb ik nauwelijks één woord veranderd en heb aan het eenvoudig origineel niets af- of toe- gedaan. De kleinste verandering zelfs te brengen in de woorden die van des mans lippen dropen, zou naar mijn opvatting, en ik geloof ook naar die van de meeste lezers, niets minder geweest zijn dan heiligschennis. De beschrijving is zo zakelijk geschreven, zo be- scheiden en op het doel afgaande, dat een nieuwe bewerking ervan de originele kracht en eenvoudigheid slechts schaden zou. Als ik op mij neem de volgende bladzijden aan de Kerk van God aan te bieden, zal men mij wel willen verontschuldigen als ik enige ogenblikken ga wijden aan de beschrijving van de omstandigheden waaronder ik voor het eerst Warburton leerde kennen en lief- krijgen. Daaruit mag blijken dat ik goede reden heb om dit mijn laatste en vriendelijk bewijs van achting en toegenegenheid aan zijn nagedachtenis te doen. Nooit zal ik het eerste onderhoud dat ik met hem had vergeten, het zal geweest zijn in het jaar 1833 of 1834. In die tijd was ik leraar in de kerk van Engeland en beursstudent van een College te Oxford, maar woonde in een dorpje in Oxfordshire, Stadhampton genaamd. Het was een van de gemeenten die aan mijn zorg waren toever- trouwd. Toen ik het eerst in Stadhampton ging wonen, in het jaar 1828, deed ik dit met het voornemen om heen en weer naar Oxford te rijden en zodoende in verbinding te blijven met de universiteit. Ik had daar leerlingen, terwijl ik daar ook uitzag naar de hoogste bediening in mijn college. Spoedig daarop bemerkte ik echter, dat de zaken van God en die van de wereld niet tezamen gaan. Vervolging van de zijde van de hoofden van het college werd mijn deel. Dit deed de snaar strak gespannen staan, terwijl zij eveneens het middel was om de aange- name verwachtingen die ik koesterde ten opzichte van wereldse bevordering, te verbreken. Hieruit ontstond ook in mijn gemoed een grote kloof tussen mij en mijn vorige vrienden. Op zekere dag, het was in het jaar 1829, toen ik op mijn paard bij de poorten reed van de universiteit, werd het zodanig op mijn gemoed gedrukt dat Oxford geen plaats voor mij was, dat ik het met blijdschap de rug toekeerde en mij voorgoed te Stadhampton vestigde. Een langdurige en kwellende ziekte, in het jaar 1830, een ziekte, waarvan ik nooit ten volle hersteld ben, was het middel om

RkJQdWJsaXNoZXIy OTA4OQ==