Met hart en mond

16 gen: ‘Ik ben een kind van God. Ik hoor bij Gods volk’? Zó zou ik het niet willen zeggen. Maar wel, dat uit je jawoord en in je levensopenbaring mag (gaan) blijken en moet (gaan) blijken, dat je het voor God en mensen oprecht hebt gemeend. Dat het een levenskeus is die je doet, verbonden aan Gods genadetroon en aan Zijn genademiddelen, smekend om de werking van Zijn Geest, je onmogelijkheid en onwaardigheid belijdend. Opdat in de toekomst voor jou ook zal mogen gelden: ‘Want met het hart gelooft men ter rechtvaardigheid, en met de mond belijdt men ter zaligheid’ (Rom. 10:10). Rechtvaardigheid houdt in, de verzoende betrekking tot God, waardoor het weer recht komt tussen God en je hart. Zaligheid houdt in, gered te worden uit de diepe nood van je verlorenheid. Als dat gebeurt in je leven, zal Gods Geest je leren dat je als een missende buitenstaander álles mist. Dan leert Hij je je misdaden en je zonden voor Gods aangezicht bewenen en belijden. Maar dan zal er ook een tijd komen, dat je van harte met Petrus mag belijden: ‘Gij zijt de Christus, de Zoon des leven- den Gods’ (Matth. 16:16). En met diezelfde Petrus, die nog zoveel moest (af )leren: ‘...Heere, tot wie zullen wij heengaan? Gij hebt de woorden des eeuwigen levens’ (Joh. 6:68b). Bij onze geloofsbelijdenis gaat het er om, dat we op de leerschool van vrije genade leren: ‘Strijd de goede strijd des geloofs, grijp naar het eeuwige leven, tot hetwelk gij ook geroepen zijt, en de goede belijdenis beleden hebt voor vele getuigen. Ik beveel u voor God, Die alle ding levend maakt, en voor Christus Jezus, Die onder Pontius Pilatus de goede belijdenis betuigd heeft’ (1 Tim. 6:12, 13). Hoor je hoe Paulus de jonge Timotheüs aanspoort? Is het ook jouw uitzien om zó tot het volk van God te worden toegevoegd, waarvan geldt: ‘Deze allen zijn in het geloof gestorven, de beloften niet verkregen hebbende, maar hebben dezelve van verre gezien en geloofd en omhelsd, en hebben beleden, dat zij gasten en vreemdelingen op de aarde waren’ (Hebr. 11:13). Deze gasten en vreemdelingen zoeken een ander vaderland. Dat blijkt in hun handel en wandel, op reis naar de stad die God heeft bereid. Hier voelen ze zich niet thuis,

RkJQdWJsaXNoZXIy OTA4OQ==