Het zien op Jezus

21 A AN DE LEZER Onder alle plichten die ik hiervoor ge- noemd heb, verzuimde ik er één waarop ik nu zie als op de voornaamste en de keur van al het overige. Dit is de plicht die ik noem: het zien op Jezus. Als ik de reden van mijn nalatigheid hierin moet bekennen, zo zal ik het oprecht en open- hartig doen, in de eenvoudigheid van het Evangelie. Zo werd ik in de lente van 1653 bezocht door een ernstige ziekte. Toen de Heere mijn gezondheid begon te herstellen, kwam het in mijn gedachten wat mijn Jezus aan mijn ziel gedaan had, wat Hij er nog steeds voor deed en wat Hij er nog voor zou doen tot uiteindelijke redding. In mijn opvattingen aangaande deze zaken kon ik geen begin van Zijn daden ontdekken dan in de eeuwig- heid, voordat de wereld geschapen was, noch kon ik een einde van Zijn daden ontdekken dan in de eeuwigheid, nadat de wereld tenietgedaan zou zijn. Slechts tussen deze twee uitersten beschouw ik de verschillende handelingen van Jezus Christus, zowel in verleden, heden als in het toekomende. Mijn ziel verheugde zich in de menigte van deze gedachten binnenin mij, en dit genoegen verwekte in mij andere genegenheden – want een gevoelen kan niet alleen zijn. Ik begon na te denken over die teksten in de Schrift, die allereerst de werking van mijn genegenheid op zo’n gezegend voorwerp als een Evangelie-plicht leken af te dwingen. Daarna besloot ik dat, als de Heere Jezus maar mijn gezondheid zou herstellen en mijn leven zou verlengen, ik zou trachten meer van deze Evangelie- plicht te ontdekken dan ik tot nu toe ooit wist. En opdat mijn pijnen daarin mijn andere noodzakelijke werkzaamheden niet mochten belemmeren, was het mijn doel mij in mijn gewoonlijke prediking op dit onderwerp te storten, waarin ik gelegenheid mocht hebben om zowel de Schriften, diverse auteurs, als mijn eigen hart te onderzoeken. In de loop der tijd begon ik dit werk, smekend tot God of Hij mij zou willen helpen tot een einde te komen, zoals Hij mij neigde om te begin- nen, en dat alles mocht strekken tot Zijn eer en het welzijn van de kerk. In de voortgang van mijn werkzaamhe- den ontdekte ik een wereld van geestelijke vertroosting, zowel met betrekking tot het Voorwerp dat ik behandelde, Jezus Christus, als wat de daad betreft waarin mijn plicht jegens Hem bestond: het zien op Jezus. 1. Ik ontdekte een wereld van geestelijke vertroosting met betrekking tot het Voor- werp dat ik behandelde: dat was het on- derwerp waarover ik enkel en alleen meer in het bijzonder moest preken. ‘Christus onder u, de Hoop der heerlijkheid’, zegt Paulus tot de Kolossenzen, en hij voegt er onmiddellijk aan toe: ‘Denwelken wij verkondigen’ (Kol. 1:27, 28). En ‘mij, den allerminste van al de heiligen, is deze ge- nade gegeven.’ Welke genade? ‘Om onder de heidenen door het Evangelie te verkon- digen den onnaspeurlijken rijkdom van Christus’ (Ef. 3:8). Predikanten behoren plichtshalve over- vloediger Jezus Christus te prediken. Dr. Sibbes is daarover duidelijk: ‘Dat de bij- zondere taak van de dienst van Christus

RkJQdWJsaXNoZXIy OTA4OQ==