De Geestelijke Pelgrim

14 duisternis geweten heeft, gevreesd heeft, tot welk een heerlijk instru- ment van Gods vrijmachtige genade de Heere hem maken zou. Vandaar dat hij zulke boze, benauwende aanvallen op hem gedaan heeft. Want hij is menigmaal schier de wanhoop nabij geweest. Als hij het ontzaglijke van het oordeel Gods heeft ingeleefd, soms met benauwende vrees vervuld was, dan zeg ik niet dat een ieder die God van de dood tot het leven brengt, dit zo doorleven zal. Ik meen dat juist deze man, die de Heere op zo’n bijzondere wijze tot een zegen voor Zijn kerk wilde stellen, zulk een weg heeft moeten doorleven. Het was bij Bunyan niet iets dat hij nasprak, hij had het niet van horen zeggen, het is bij hem een werkelijke, echte, waarachtige beleving geweest. Het is een doorleefde bevinding, waarvan we in Bunyans levensverhaal lezen. Hij had het niet van de ene op de andere dag. Maar hij was een man die zich er buiten zag. Een man die zich er ver vandaan zag en maar geen vrede voor zijn hart kon vinden. Hoe heeft hij soms, zo schrijft hij, de dieren des velds gelukkig geacht, voor wie er geen eeuwig oordeel was. En hij, wat een kwellingen had hij soms. Zo was hij ook bevreesd voor het feit dat hij de zonde tegen de Heilige Geest gedaan had. Hij vreesde die zonde, voor dewelke geen vergeving ooit meer mogelijk is. Wat is het droevig als men in zulke omstandig- heden een raadgever ontmoet die dan niet uit het Woord kan onder- wijzen. Bunyan schrijft ergens, dat hij het aan iemand vroeg, die hij vroom achtte. Hij sprak over zijn nood en sprak de vrees uit zich aan deze zonde misgaan te hebben, en in plaats van een bijbelse onderrichting, werd tot hem gezegd dat het niet onmogelijk was dat hij zich aan dat kwaad had schuldig gemaakt. Hij is van daar gevlucht, alsof het gewicht van het oordeel hem voor eeuwig zou treffen. Hij vond geen vrede voor zijn ziel. Waren er dan geen ogenblikken van verkwikking onder de prediking van dominee Gifford? Bad hij dan niet? Zeker, dat kunt u ook lezen in De Christenreis. Dat heeft hij geleerd voor zijn eigen hart. Maar ook was er de vraag: Is mijn bidden nu wel echt? Is het geloof, waar ik soms weleens iets van beoefenen mag, het geloof van de heiligheid Gods? Ben ik wel een gekende des Heeren? Zou ik een uitverkorene zijn? Want ook deze kwelling in de ziel heeft hem bijzonder bezig gehou- den: de uitverkiezing. Bunyan schrijft er ergens over hoe hij met de vraag is bezet geweest of hij wel verkoren was. En wanneer hij niet verkoren zou zijn, dan zou

RkJQdWJsaXNoZXIy OTA4OQ==