9789033131141

14 naar het water. Dat jochiemoet niet te dichtbij staan, want wie weet wat ze aantreffen. ‘Heeft u een brandweerslang bij u?’ Er twinkelen pretlichtjes in de ogen van het jongetje. ‘Jazeker,’ antwoordt Sander. Opeens krijgt hij eenplannetjeom het kind hier weg te krijgen. ‘Die heb ik bij me. Zal ik die eens aan je laten zien?’ Het jongetje knikt enthousiast. ‘Nou, kom maar mee.’ Sander loopt naar de brandweerauto, maar het jongetje blijft staan enwijst naar het water. ‘Wat doen die brandweermannen daar?’ Sander staat stil en zucht. ‘Ehm... die zoeken iets.’ ‘Wat dan?’ ‘Kommaar, we gaan bij de slang kijken,’ zegt Sander enhij pakt het jongetje bij zijn hand. Maar die is daar niet van gediend en trekt zijn hand los. Hij wijst opnieuw naar het water. ‘Zoeken ze mijn fiets?’ ‘Jouw fiets?’ vraagt Sander verbaasd. ‘Ja, ze staan bij mijn fiets.’ Er begint iets bij Sander te dagen. Hij knielt bij het jongetje neer. ‘Heb jij jouw fiets bij het water neergelegd?’ ‘Jaha, maar gaan we nog bij die slang kijken?’ Sanders hart gaat sneller kloppen. ‘Straks, maar wacht even. Heeft jouw fiets een oranje vlaggetje?’ ‘Ja, komt u nog?’ Het jongetje wil al naar de tankautospuit lopen, maar Sander houdt hem tegen. ‘En is dat jouwmoeder, die daar met de brandweermannen praat?’ ‘Ja.’ Sander slaakt een zucht van opluchting. Hij pakt het jongetje

RkJQdWJsaXNoZXIy OTA4OQ==