9789033130267

14 tot uw spijze, tot spijze van uw huis, en leeftocht uwer maagden.” Dit is in haar gezin vervuld.’ 1 De allerschuldigste In augustus 1934 schreef Mientje Vrijdag aan L.J. Potappel te Stavenisse over wat de Heere haar had getoond met betrekking tot de komende oordelen over kerk, land en volk. ‘Voor enige jaren heb ik gedurig onder- wijs gehad in dat boek van Jona. De scheepslieden wilden Jona nog wel sparen; zie maar hun roeien. Maar de Heere spaart geen vlees. Bij die twee zaken bracht ons de Heere. Bij dat roeien en ook bij de Heere, Die Jona overboord wilde hebben, opdat Hij aan Jona Zijn wonderen weer kwijt kon. Ook hoe Jona de snoodheid en bitterheid zijner zonde weer bij vernieuwing leerde kennen.’ ‘... Zie nu dat werk Gods in Zijn openbaring! We schrijven dit niet omdat wij het er zo best afmaken. Ach neen, de allerschuldigste, de aller- ellendigste, een trotse doorbrenger. Ik zou u daarvan nog iets van deze week kunnen mededelen. Neen, als straks de Kerk door de Heere in de schuld gebracht zal worden, dat heeft ons de Heere geleerd, we zullen er niet zo aan de kant bijliggen, maar als de voornaamste der zondaars er middenin. Wat was het ons tot versterking te horen hoe u de dagen en nachten doorgebracht had en hoe u de Heere bezocht had uit Daniël 12. In de eerste plaats mochtenwe opzien naar deHeere, Die dat nog schonk te midden van zo’n nachtelijke donkerheid en stilte, dat het vaak schijnt dat alles slaapt. En in de tweede plaats de betrekking op het werk Gods. In die weg namen we dan ook de pen op, al gevoelen we ons zeer diep onbekwaam als we van deze zaken iets zullen schrijven.’ ‘Dat is bij ons aangevangen, toen de klokken luidden met de mobilisatie, toen de oorlog uitbrak. 2 U begrijpt, daar is geen schrijven aan. Maar we zullen er hier en daar iets van zeggen. Dadelijk bij het luiden viel krachtig in onze ziel: God slaat een gram gezicht op bozen, die Hem tegenstaan. O, dat toornige aangezicht Gods. We gingen zeer gebukt daaronder. Ik heb het in die tijd vaak bang gehad. Dan ging dat net zoals in mijn jonge jaren over mijn schuld en zonden, niet omde straf. Ik dacht toen ook niet zo zeer: hoe zal het gaan, het komt er wel soms onder op. Zo ging het toen ook. O, onze zonden, die hadden dat alles gedaan. Die bitterheid en Godonterendheid. Ik liep gedurig als een radeloos mens door het huis.

RkJQdWJsaXNoZXIy OTA4OQ==