9789033130267

18 klom. Bij ons niets minder, ons hart beeft gedurig. Arm land en volk! En wil dit volk niet bukken voor Mij, ’t wordt ras verteerd. Een slapende, diep slapende kerk. Ik denk gedurig aan wat u schreef: Sion een ruïne geworden. Maar ach, er wordt niet luide geroepen op de berg van Gods heiligheid. De wachters stom, ze kunnen niet bassen. Wat zullen wij het bang krijgen. Doch gij mijn ziel, hoor het geluid der bazuin en het krijgsgeschrei, enz.’ 11 ‘O aanbiddelijk Opperwezen, dat alleen doet het hoofd nog boven water houden, te midden van de wereldoordelen en grote Godsgerichten waar we onder leven en die voorzeker nog zwaarder zullenworden. Zie de pla- gen in Egypte. Farao verstokte zijn hart en de Heere ging door, de plagen werden zwaarder. Wij vrezen veel in deze, ook voor ons arm Nederland en ach, het allerergst is, het oordeel is begonnen van Gods huis, waar zal nu het einde zijn?’ (12 december 1936 aan Aaltje Smelt). 12 Nog uitstel Het was voor Mientje een wonder dat de Heere in Zijn lankmoedigheid nog uitstel gaf. Zo schreef ze op 31 mei 1937 aan Aaltje Smelt: ‘Nog samen gedragen in de gehengen van Gods lankmoedigheid en nog is het volle oordeel niet uitgestort. O wat moest ons die verdraagzaamheid en lankmoedigheid verwonderen! Met vele lankmoedigheid verdragende de vaten des toorns. Maar ach, Aaltje, de tekenen wijzen ons er op, telkens horenwe nog dat er maar van ’s Heeren lievelingenworden thuisgehaald. Weggenomen voor de dag des kwaads. En ach, nu zijn we in zulk een diepe slaap, en wie neemt het ter harte?’ ‘... OAaltje, wat wordt het toch ledig op aarde! De rechtvaardigen rusten op hun slaapsteden, en wij? O, hoe zal het ons straks gaan? Wij hebben daar enige dagen en nachten veel arbeid onder gehad, ook gevraagd hoe we ons te gedragen hebben en wat we toch doen moesten. De Heere antwoordde ons: Volhard in de gebeden. Waarop we vroegen of de Heere ons bidden leren wilde. Daarop ’s nachts in de slaap wonderlijk in de schuld gevallen en van de Heere bidden geleerd, het volle oordeel ontmoet. Aaltje, eerst stond ik nog de majesteit, de vreselijkheid en de ontzaggelijkheid te aanschouwen, maar toen het dichterbij kwam, viel ik plat op de grond. O, ik zal het nooit vergeten dat heilig beven, God te heiligen en te rechtvaardigen. Toen we ’s morgens ontwaakten sprak de

RkJQdWJsaXNoZXIy OTA4OQ==