9789033130045

- 13 - Zij doet de Heere alleen maar verdriet met haar zonden. Op de dag van de Hee- re is ze voor haar plezier aan het rijden. Nog nooit heeft ze echt haar knieën voor de Heere gebogen. De Heere spreekt met kracht in haar hart: ‘Gedenk aan uw Schepper in de dagen uwer jongelingschap, eer dat de kwade dagen komen.’ Neeltje schrikt omdat ze opeens voelt dat ze nog nooit aan de Heere gedacht heeft. Aan Hem, de grote Schepper van alle dingen, Die het koren heeft laten groeien. Die ook haar geschapen heeft. Ook Neel- tje moet eenmaal voor Hem verschijnen. Wie weet hoe snel al. En dan is het haar eigen schuld als Hij tegen haar zegt: ‘Gaat weg van Mij, gij die niet hebt gewild dat Ik Koning over u zou zijn.’ Neeltje kan niets meer zeggen en staat te trillen op haar benen. ‘Hé, wat is er met je?’ vraagt Cornelis. Hij kijkt haar ongerust aan. ‘Vind je het nen met het maaien van het koren. Neel- tje en Cornelis stappen uit. De korenhal- men staan te blinken in de zon. Ze lijken wel van goud. ‘Zie je hoe mooi vol ze gegroeid zijn?’ zegt Cornelis. ‘Daarmee kunnen we veel geld gaan verdienen!’ Maar Neeltje zegt niets terug. Opeens is ze heel stil geworden. Ze kijkt naar de korenhalmen. Die bui- gen zich. Ja natuurlijk, ze weet wel hoe dat komt. Als het koren rijp wordt, wor- den de halmen steeds zwaarder. Dan bui- gen de halmen naar beneden door het gewicht van de graankorreltjes die erin zitten. Dat heeft ze al veel vaker gezien. Ieder jaar weer. En nu de halmen nog zwaarder zijn dan andere jaren, buigen ze nog dieper. Neeltje schrikt. Zomaar opeens moet ze ergens aan denken. Die korenhalmen buigen zich ... voor de Heere. En zij? Zij buigt niet voor de Heere. Helemaal niet!

RkJQdWJsaXNoZXIy OTA4OQ==