9789033129933

11 Sander begint te lachen. ‘Ik …’ ‘Nee, nee. Jullie moeten werken en mij niet plagen.’ Sander schudt zijn hoofd en loopt de sportzaal uit. Buiten staat Faizel hem lachend op te wachten. ‘Kreeg jij nou de schuld?’ De brandweerman slaat hem op zijn schouder. Sander knikt. ‘Hij zei dat we maar eens aan het werk moesten gaan. Nou, hijmoest eenswetenhoe snel weweer aanhet werk zijn als er eenmelding binnenkomt. We hebben niet voor niets ons pak mee in de kleedkamer.’ Hij staat even stil en kijkt naar de brandweerauto’s die langs de kant van de weg staan. De buurtbewoners zullen het inmiddels al wel gewend zijn, maar het ziet er wel erg gaaf uit, die drie grote brandweerauto’s. De sportzaaliseeneindjebijdekazernevandaan,maartochmoeten alle auto’smee. Elkmoment kaner eenmeldingbinnenkomen. Als ze allemaal zitten, rijden ze in een colonne terug naar de kazerne. Onderweg kijken de mensen nieuwsgierig naar de auto’s. Sander lacht. Gaaf is dit! Hopelijk komt zijn tijd als beroeps nog. Terug op de kazerne hangen de mannen hun pak weer aan het rek in de remise 1 en lopen naar de keuken. Tijd om te eten. Nadathijheeft gebedenvoor zijneten,neemt Sandereenflinke hap. Weer verbaast hij zich erover hoeveel boterhammen de mannen bij zich hebben. De broodtrommels lijken op voor- raadschuren. Het ene na het andere broodje wordt opgediept en de magen van de mannen lijken niet vol te raken. Na het eten vertrekken ze naar de woonkamer. Sander ploft 1. Hal waar alle brandweervoertuigen gestald staan.

RkJQdWJsaXNoZXIy OTA4OQ==