Jacht op de goudzoekers

11 geen woord over zijn lippen. Zijn vriend maakte dat hij wegkwam. Snel had Lenno betaald en was achter hem aan gerend tussen de marktkramen door. Bij de markt vandaan, over het grote verkeersplein, tussen de rijdende auto’s door, de favela in. Hij wilde zijn vriend geen seconde uit het oog verliezen in de krottenwijk. Was zijn vriend magerder geworden? Een vaal shirt en een gerafelde korte spijkerbroek slobberden om zijn lijf. Terwijl hij over het plein midden in de favela rende, dwarrelde er een briefje uit zijn broekzak. Lenno had het opgeraapt en diep in zijn zak gestoken. Even was hij zijn vriend kwijt. Zag hij hem een stuk verderop door het hek van De Schuilplaats gaan? Ging zijn vriend naar het clubhuis voor straatkinderen? Hijgend was Lenno gestopt bij het witte, ijzeren hek en had aangebeld. Hij had gevraagd of zijn vriend binnen was. Van zijn naam hadden ze nog nooit gehoord. Op dat moment worden de gedachten van Lenno doorbroken door een hoog, schel geluid. Sousca slaat alarm. Lenno is onge- merkt de dichte begroeiing in gevaren. ‘Bedankt, Sousca,’ fluistert Lenno. ‘Zo komen we er nooit. We varen verder.’ Hij legt het briefje op het bankje en zet zijn rugtas erop. Zijn ped- dels pakt hij uit de boot. Sousca zwemt voor hem uit in de zijtak die steeds smaller wordt. Alsof ze weet waar hij naar toe moet. Minutenlang vaart hij verder. Dan ziet hij dat het water verderop nog meer versmalt. Hij trekt het briefje onder de tas vandaan. Hij moet bijna op de plek van het kruisje zijn. Kan hij wel doorvaren? Op het water ziet hij steeds meer grote bladeren van waterhya- cinten drijven. Hij kan het risico niet nemen om vast te komen zitten midden in de jungle. Niemand weet dat hij hier is. Zijn vader en moeder die in het huis in de stad zijn niet. Zijn familie

RkJQdWJsaXNoZXIy OTA4OQ==