Een herdersjongen die dominee werd

10 mooie opkamer, komen geluiden. De stemvanTrui hoort hij, en die vanzijnvrouw. Geenkindergehuil. ’t Zal vast nogevenduren. Vader Roelofsen loopt weer terug naar de stal. Willem, zijn knecht, geeft de koeiennogwat hooi. ‘Is ’t zover, baas?’ vraagt hij. Roelofsen knikt. ‘Ze is in goede handen,’ zegt hij. En hij denkt erachteraan: ’t is al vier keer goed gegaan – ze moet er gewoon doorheen.Hij loopt terugnaarde stal omhet laatstewerk tedoen. Zijn knecht stuurt hij naar huis. Bij de oprijlaan van ‘Groot Bate- laar’ staat hij nog even de duisternis in te staren. Dan loopt hij langzaam terug naar huis. In de woonkeuken wast juffrouw Trui haar handen. ‘Gefelici- teerd, Roelofsen,’ zegt ze, ‘’t is een zoon.’ Blijdschap trekt door vader Roelofsen heen. Vier zonen en een dochter heeft hij nu! ‘Kan ik de vrouw zien?’ vraagt hij. Trui knikt. ‘Alles is al voormekaar. Jevrouwiswelmoe, natuurlijk.’ Moeder Roelofsen ligt schoongewassen in de bedstee. In de holte van haar rechterarm rust een wit bundeltje. ‘Een zoon,’ zegt ze, als haar man binnenkomt. ‘En Trui zegt dat alles goed is. Hendrikus, hè?’ Vader knikt. ‘En z’n roepnaam Driekus.’ Zo hebben ze het afge- sproken als het een jongen zou zijn. Moeder streelt met een vinger het wangetje van Driekus. Dan sluit ze haar ogen. Vader Roelofsen kijkt naar het rozige hoofdje. Baby’s zijn niet mooi als ze zo klein zijn. En dit kindje ziet er wel héél teer uit ... Weet je zeker dat alles goed is? wil hij vragen. Maar als hij ziet dat zijn vrouw haar ogen gesloten heeft, zwijgt hij. De tijd zal ’t leren, denkt hij. Eerst maar eens zien dat moeder de vrouwweer op de been komt. Een paar weken later kleedt moeder Roelofsen zich deftig aan.

RkJQdWJsaXNoZXIy OTA4OQ==