Kinderen uit de Bijbel

12 Ineens hoort Hagar een stem. Het is de Heere. Hij zegt tegen Hagar: ‘Wat is er, Hagar? Wees niet bang. Ik heb de stem van de jongen wel gehoord. Sta op en ga naar Ismaël. Ik zal hem tot een grote familie maken.’ Hagar staat op. En dan ziet ze vlak bij haar een waterput. Wat gelukkig! Ze veegt het zand van de put en doet hem open. In de put zit heerlijk water! Nu kan ze Ismaël drinken geven. Hij hoeft niet te sterven. Snel vult Hagar de waterzak en ze gaat naar haar kind. Ze helpt hem voorzichtig overeind en geeft hem drinken. Ismaël slaat zijn ogen op, hij voelt zijn kracht weer terugkomen. Samen met zijn moeder reist hij verder door de woestijn. Ze vinden een plaats om te wonen. Ismaël wordt een goede boogschutter. Hij jaagt op dieren. Als hij een dier geschoten heeft, maakt zijn moeder het vlees klaar om op te eten. Als hij groter wordt, trouwt Ismaël met een vrouw uit Egypte. Hij krijgt twaalf zonen. Die kinderen krijgen ook weer kinderen. Zo wordt de familie van Ismaël heel groot. Izak is bij zijn vader en moeder gebleven. Als hij groot is, helpt hij zijn vader bij het werk. Abraham vertelt Izak veel over de Heere. Izak

RkJQdWJsaXNoZXIy OTA4OQ==