Kinderen uit de Bijbel

10 Ik merk dat ze jaloers zijn.’ Abrahamwordt boos op Sara. ‘Ismaël is óók mijn kind,’ zegt hij, ‘ik stuur hem niet weg.’ Maar in de nacht spreekt de Heere tegen Abraham. Hij zegt: ‘Abraham, Sara heeft gelijk. Je moet Hagar en Ismaël wegsturen. Ik zal voor Ismaël zorgen en hem een grote familie geven. Maar Izak is het beloofde kind. Hij zal alles krijgen als jij sterft. En uit zijn familie zal later de Heere Jezus, de Zaligmaker, geboren worden.’ Abrahamwil niet ongehoorzaam zijn. Hij heeft de Heere lief en luistert naar Zijn stem. Vroeg in de morgen staat Abraham op. Hij roept Hagar en zegt: ‘Hagar, je kunt hier niet blijven. Neem Ismaël mee en ga een andere plaats zoeken om te wonen. De Heere zal ook voor jou en Ismaël

RkJQdWJsaXNoZXIy OTA4OQ==