De avonturen van Wouter

10 1. Ik ben weg! Wouter wordt wakker. Hij knippert met zijn ogen. Wat een rare kamer! De muur is kaal, het raam is kaal, alles is kaal. Wouter wordt bang. Mama, mama, roept hij. Daar komt mama al. Mama, ik ben weg! Zijn stem klinkt bang. Ben jij weg? Nee hoor, jij bent bij ons. Mama lacht. En opeens weet Wouter het: Ze wonen in een ander huis! Gisteren woonden ze nog in de stad, nu in het dorp. Gelukkig, hij is niet weg. Dit is zijn nieuwe kamer. Kommaar gauw uit bed, zegt mama. Als we gegeten hebben, gaan we jouw kamer mooi maken. Ik ga helpen, zegt Wouter, want papa moet nog een heleboel doen. Ja, jij bent papa’s grote knecht. Help hemmaar goed, zegt mama. Wouter springt uit bed. Hij kijkt uit het raam. Daar ziet hij de tuin, een grote tuin. Achter de tuin is het weiland. Daar lopen koeien. Koeien en schapen. Wat leuk! Hij gaat zich gauw aankleden en wassen. Eerst nog bidden, Wouter, zegt mama. Wouter zou het vergeten. Hij wil gauw klaar zijn. Papa helpen, in de tuin spelen en nog veel meer. Wat heeft hij het druk!

RkJQdWJsaXNoZXIy OTA4OQ==