9789033110832

7 - 1 - Het is een schone dag in de maand maart van het jaar 1685. Over een verlaten pad in het zuidwesten van Schotland rijdt een een- zame ruiter. Het is een tamelijk oud man, ruig en verweerd, maar zijn forse gestalte wijst nog op grote kracht. Gehuld in een zwarte jas maakt hij een wat wonderlijke indruk. Stevig zit hij in het zadel. Volslagen rustig. Kalm kijkt hij om zich heen. De scherpe ogen in het gegroefde gelaat nemen alles goed op. Slechts weinig ontgaat deze eenzame ruiter. Een eenzame ruiter in een zeer woest en eenzaam land. Verder sjokt het paard. Het lijkt wat moe. Zijn berijder klopt het op de hals. ‘Vooruit, m’n jongen,’ zegt hij, ‘een beetje opschieten.’ Heel rustig wordt het gezegd, met een wonderlijk diepe stem. ‘Vooruit, we moeten verder. Misschien is er vanavond nog wel een stal voor je. Anders zoekenwemaar een goed beschutte plaats onder de wij- de hemel. Wat is er schoner dan de sterren boven ons? Rusten in Gods schone schepping. Maar nu nog even verder. Hier kunnen we vannacht niet blijven. Dat is te gevaarlijk.’ Verder sjokt het paard. Het landschap wordt wat ruiger. Aan beide zijden van het pad staat wat kreupelhout. Scherp let de ruiter op. Af en toe kijkt hij om. Hij mag dan een rustige indruk maken, zorgeloos schijnt hij toch niet te zijn. Er ligt een grote rust over dit eenzame Schotse land. En toch is er misschien geen land waar de onrust groter is. En misschien is er geen land waar het onschuldig bloed zo vloeit als juist in dit een- zame, ruige Schotse land.

RkJQdWJsaXNoZXIy OTA4OQ==