9789033110832

14 Claverhouse staat erbij. Nu lacht hij niet meer. Nu vloekt hij. Hij balt zijn vuisten. Daar voor hem ziet hij een oude, moede man door het water gaan. Ziet hij de strijd, die het paard en zijn ruiter voeren met de sterke stroom. Hoe is het mogelijk, dat ze nog niet meegesleurd zijn? Dat paard en ruiter nog niet verzwolgen zijn door het water? Hoe is het mogelijk! Maar één ding weet Claverhouse niet. Hij weet niet dat dominee Peden met zijn God over een muur springt. En ook weet hij niet dat wanneer deze oude dienstknecht des Allerhoogsten gaat door het water, dat dan de Heere hem droogvoets door dit water voert en hemveilig naar de oever draagt. Een wonderlijke tocht. Een oude man op een doodmoe paard. Steeds verder gaan ze. Ze naderen de overzijde. Uitgeput. Ze slepen zich tegen de oever op. Trillend van uitputting staat daar het trouwe paard van dominee Peden. Hijgend staat hij daar zelf. Maar het zingt in zijn hart. Hij is in de Heere verblijd. Maar dan nog één keer draait hij zich om. Dan klinkt zijn ontzaglijke stem over het brede water heen. En duidelijk wordt aan de overzijde gehoord: ‘Jongens, volg mij niet, want ik verzeker jullie, voor zo’n tocht heb je mijn boot nodig, anders zul je zeker omkomen. Denk er toch aan, aan welke oever je dan aankomt. Jullie vechten voor de hel en jullie snellen erheen. Pas er toch voor op.’ Danweer bestijgt hij zijnpaard. Endan ziet hij geen vijandenmeer. Ze zijn er niet meer ook. Dan ziet hij boven zich de schone hemel. Dan klink het over het Schotse land: ‘Gij zijt mij Heer’, ter schuil- plaats in gevaren.’ Alexander Peden heeft een schone stem en het lied welt op uit zijn hart. Het weerklinkt in het ruime heuvelland.

RkJQdWJsaXNoZXIy OTA4OQ==