De Parel van grote waarde

18 omdat wij hierdoor aan het werk worden gehouden, maar ook omdat wij hierdoor in ons werk ordelijk gehouden worden. Degenen die werkelijk het juk dragen, zijn gelijkmatig en ordelijk in hun gehoorzaamheid. ‘Ik heb eerbied voor al Uw geboden’ (Ps. 119:6, Eng. vert.). Maar degenen die bij vlagen godsdienstig zijn, die halfslachtig zijn in de wet, nauwgezet in sommige duidelijke plichten en slap in andere, die God op hun best maar voor de helft dienen, tonen daarmee dat ze niet werkelijk onder het juk komen. Deze gehoorzaamheid wordt een juk genoemd vanwege de ongemakkelijkheid voor het vlees. Hoewel de dienst van God een gezegende staat van vrijheid is, is deze dienst toch voor vlees en bloed een juk dat lastig is voor onze zinnelijke begeerten, en ze doorkruist onze verdorven wil. Voor de nieuwe natuur is dit juk inderdaad gemakkelijk, maar voor de oude verdorven wil is het zeer ongemakkelijk, en zolang daar enige overblijfselen van zijn, hebben we moeite om het juk te verdragen. ‘Want het vlees begeert tegen den Geest, en de Geest tegen het vlees; en deze staan tegen elkander, alzo dat gij niet doet hetgeen gij wildet’ (Gal. 5:17). Deze gehoorzaamheid wordt een juk genoemd omdat het ons onderwerping oplegt. Het wordt niet aan ons overgelaten of we wel of niet willen gehoorzamen en dragen. Maar we moeten onder heilige banden zijn, die er ons toe noodzaken. En dit zijn de allersterkste banden. Wat kan steviger binden dan Gods gezag? Al onze plichten en vrijstellingen worden bekrachtigd met een ‘alzo zegt de Heere’. Wie durft daar dan iets tegenin te brengen? Als God ons gebiedt te bukken, wie zou dan rechtop durven staan? Toch zijn deze banden zoet en aangenaam voor Zijn gewillig volk. Zij hebben Gods wet lief, en Zijn geboden zijn voor hen niet zwaar (1 Joh. 5:3). Daarom

RkJQdWJsaXNoZXIy OTA4OQ==