Door de Geest geleid

23 dig veranderde hij in een gedegenereerde plant, en in plaats van goede druiven bracht hij stinkende en zure druiven voort. Wij allen groeien op een ‘olijfboom die van nature wild is’ (Rom. 11:24). Die groeit buiten Gods hof, in de dorre woestijn, en is nergens voor geschikt dan om vrucht voort te brengen tot de dood, om afgehouwen en in het vuur geworpen te worden. Het is een boom die de Heere heeft vervloekt: ‘Op u zal voortaan nooit meer vrucht groeien.’ Dit was het noodlottige vonnis dat tegen Adam werd uitgesproken. O, dat u uw toestand van nature kende, dat al uw goede geneigdheden, uw gemoedsgesteldheid en opvoeding uw stam niet goed kunnen maken, noch uw vrucht goed! ‘Israël is een ledige wijnstok’ – dat is onze naam. Ja, maar velen denken dat zij vrucht voortbrengen. Hebben de heidenen hun takken niet uitgebreid, en vele aangename vruchten van wereldse lijdzaamheid, gematigd- heid, onbaatzuchtigheid, wijsheid, en dergelijke voortgebracht? Verrichten niet sommige burgerlijke mensen vele daden van beschaving, die nuttig zijn voor de mensen? Is het niet zo dat menigeen van jongs af aan bidt en de Schrift leest? Ja, dat zijn waarlijk vruchten, maar ondanks dat alles is hij een ledige wijnstok. Hij brengt vrucht voort voor zichzelf, en dus is hij, zoals de grondtekst luidt, een wijnstok, die de vrucht die hij geeft zelf ledigt (Hos. 10:1). Al deze vruchten zijn maar voor hemzelf en uit hemzelf. Hij weet niet hoe hij ze tot Gods eer moet laten zijn, maar wel hoe hij ze tot zijn eigen lof en voordeel, tot zijn sie- raad moet maken. En hij kent zijn eigen ledigheid niet, om alles wat hij nodig heeft en zijn sap bij een Ander te zoeken. Wat waren al deze schone bloesems en vruchten van de heidenen? Ze waren waarlijk meer en beter dan welke ook die van de menigte van belijdende christenen van deze tijd afkomstig zijn, en toch waren het maar splendida peccata , blinkende zonden. Wat is al uw bidden en vasten anders dan voor uzelf, waarvan de Heere het volk beschuldigt: ‘Hebt gijlieden Mij, Mij enigszins gevast?’ (Zach. 7:5). Nee, u deed het voor uzelf. Hier is de wildheid en ontaardheid van uw natuur. U brengt óf zeer bittere vruchten voort, zoals onmatigheid, gierigheid, twist, zweren, enzovoort, of anders vruch- ten die alleen maar een schone schil vertonen, zoals sodomsappelen, die aan de boom er prachtig uitzien, maar als ze worden aangeraakt tot as worden. Er is dus niets vanuit God of tot God. Ik denk dat bijna ieder mens in zijn gemoed deze heimelijke overtuiging heeft, dat zijn natuur zwak mag zijn, maar dat die toch niet goddeloos is, en dat zijn natuur kan worden geholpen met opvoeding, zorg en ijver, en opgesierd kan worden totdat zij God behaagt en voor anderen nuttig is. Wie is er in zijn hart van overtuigd dat hij een vijand van God is, en aan Gods wet niet onderworpen kan zijn? Wie gelooft dat zijn hart ‘wanhopig

RkJQdWJsaXNoZXIy OTA4OQ==