Mijn enige troost

z o n d a g 1 z a t e r d a g 2. Vraag: Hoeveel stukken zijn u nodig te weten, opdat gij in deze troost zalig leven en sterven moogt? [Behandelde tekst: Psalm 51, de drie stukken] Het is in vele opzichten noodzakelijk en nuttig deze psalm te kennen, want daarin is de leer van de voornaamste artikelen, de drie stukken van onze religie, begrepen. Eerst van de boete en de zonde, daarna van de genade en de rechtvaardiging, en als derde van de godsdienst die wij voor God beoefenen moeten. Dit zijn de drie Goddelijke en hemelse leerstukken die door de krachtige werking van de Heilige Geest geleerd moeten worden, anders is het onmogelijk dat deze tot in het hart doordringen. Zoals wij zien dat deze leer door onze tegenstandersmet veel moeite en in omvangrijke folianten behandeld is geworden en dat er onder hen allen toch niet één is die goed begrijpt wat boete, wat zonde en wat genade is. Voor hen zijn deze woorden immers als een vergeten droom, waarvan nog wel enige resten in het hart zijn overgebleven. Maar het geheel daarvan is hen ontgaan. Dit is dan ook de oorzaak van deze grote blindheid en onwetendheid, namelijk dat de juiste kennis van deze stukken niet van de kennis enwijsheid van het menselijk verstand afhangt, of ook niet – om het zo te zeggen – in ons huis of in ons hart geboren wordt, maar vanuit de hemel geopenbaard en gegeven wordt. Zeg mij: welk mens zou zo kunnen spreken van boete en vergeving van zonden, dan alleen de Heilige Geest, Die in deze psalm spreekt? Wij moeten echter in deze psalm (51) verder gaan en niet alleen bij de uitwendige zonden blijven staan, maar ook de hele natuur, de bron en de oorsprong van de zonde zien. De psalm spreekt immers van alle zonden of – zo gezegd – van de wortel van de zonde, niet alléén van uitwendige werken, die als vruchten uit de boom van de zonde en de wortel opgroeien. Hij klaagt hier immers dat hij in zon- den ontvangen is, dat gaat niet alleen over echtbreuk, maar over de hele natuur die met zonden bevlekt is. Enarratio Psalmi LI, 1532 (1538), vgl. WA 40.2, 315, 27 – 316, 24; 319, 21-25 lezen: psalm 51, kerntekst: vers 7

RkJQdWJsaXNoZXIy OTA4OQ==