7
Dan draait Maartje zich om.
Ze ligt op haar rug.
Haar handen onder haar hoofd.
Ze kijkt naar de lucht.
Er drijven een paar wolken voorbij.
Een wolk lijkt op een man met een pijp.
Daar drijft weer een wolk.
Het is net een olifant.
Maartje moet erom lachen.
Maartje! We gaan eten.
Ha fijn!
Cas zit al aan tafel.
Hij heeft trek.
Hij eet een boterhammet kaas.
En een met worst.
Maartje eet er een met ham.
Ze drinken een glas melk.
Dan pakt mama de Bijbel.
Ze gaat lezen en danken.
Ze dankt ook voor het mooie weer.
Het is tijd om naar school te gaan.
Mama heeft sokken gehaald.
Maartje trekt ze aan.
Dan gaan Maartje en Cas naar school.
Ze springen op hun fiets.
Mama zwaait hen na.
Daar gaan Maartje en Cas in de zon.
De eerste lentedag.
1,2,3,4 6,7